26
ZESDE TOONEEL.
De grijsaard. Het kind. De vrouw. De cipier.
De soldaat.
(Een gerekte stilte. Zij blijven angstig wachten. De soldaat die onbeweeglijk heeft gestaan, begint op en neer te loopen).
Het kind.
Grootvader.
De grijsaard.
Stil. Niet spreken.
De vrouw (gaat naar de deuren, schelt aan. Een loket wordt geopend).
Is — Is ...
De cipier.
Wat mot je?
D e v r o uw.
Ik wacht nummer tachtig.
De cipier.
Nommer tachtig?
De vrouw.
Hij moet vry komen — en hij komt niet, hij komt niet...
De cipier.
Zoo. Weet je dat zéker?
De vrouw.
Ja — ja...
De cipier.
Zal voor je hooren! (duwt het loket dicht).