21
Het kind.
Née — die was héélemaal geen dief. — En v&der, grootva?
De grijsaard.
Daar is moeder.
VIERDE TOONEEL.
De grijsaard. Het kind. De vrouw. De soldaat.
De vrouw.
De wagen ree zoo langzaam, zoo langzaam. ’kWas bang te laat te komen.
De grijsaard.
Je ben nog te vroeg.
Het kind.
Moe, ’r hebben zoo’n boel lichies gebrand — wel honderdduizend. Nou zijn ze uit.
De grijsaard.
’t Wordt dag. Heb je gehuild? Je oogen zijn rood.
De vrouw.
Twee jaar! Twee jaar. (snikt). Twee jaar in zoo’n cel, twee jaar opgesloten als ’n wild dier, twee jaar weg van je vrouw en je kind, twee jaar... O, m’n arme Jacques!
De grijsaard.
Laten we blij zijn dat ’t voorbij is.. <
De vrouw.
Voorbij ? Voorbij ? Noem je dat voorbij vader? Nooit krijgt-ie z’n gezondheid terug. Je heb ’m de laatste