20
water, hout, lucht — in wat je maar wil. En omdat de goeie God dat zoo wonderlijk heeft geschapen — geen sterveling er wat aan tegen kan houen, moet je alles om je heen liefhebben, eiken dag, elk uur. Met alles lief te hebben, heb je God lief, zul je nooit iets voor jezelf alléén verlangen, zul je voelen dat zoo’n boom van è 1 k e e n is ...
Het kind (blij).
Van u en van mij en van moe en van den soldaat en van ...
De grijsaard.
... En van een ieder. (De hand van het kind, dat een tak wil breken tegenhoudend). Nee, takken bréken, mag niet!
Het kind.
En u heb gezegd...
De grijsaard.
Ja — ja. Dat héb ’k gezegd. Ik heb ’t gezegd zooals ’t is — zooals we ’t móésten weten. Maar langzaam aan, m’n jongen, is ’n leelijk ding gekomen, hebben enkelen, die sterk en slécht waren, het land, het water en al wat er op is genomen — dè.t waren menschen die God niet kenden, m’n kind.
Het kind.
Nee, nee — want èls ze God kenden, niet, niet?..
De grijsaard.
Nou zijn we bezig, over de hééle aarde bezig, om den grond waar we op loopen en de lucht die we ademen, vrij te maken, zóó vrij, dat ieder gelukkig wordt, we geen huizen met lichies meer noodig hebben, als d&èr. Later, véél later zul jij ’r aan meehelpen — want je vader en moeder zullen je leeren kijken, zooals ik ’t je vader geleerd heb... Die man was geen dief.