17
Eerste gevangene (in dronkenschap van ochtendlucht en tabak, onbeweeglijk pratend).
Pas op ’m hoor! Toen ik zoo oud was als hy, heb ’k op ’n goeien dag drie appels gegapt. Ze noemen dat stélen. Hohoho! Wat ’n tabakkie! Daar smul ’k van! En drie maanden gekregen, ’t Was met inbraak — met voorbedachte rade, zeg — hohoho! — Vraag me niks van de rechtbank — alles weet ’k — zéstien maal gezeten — je ken ’t zoo gek niet verzinnen — pro deo — pendente lite... Als ?k nog langer procedeer wor 'k advocaat — cum laude! cum laude! Hohoho! — Nou, nou, toen ’k ’r voor ’t eerst uitkwam, was ’t mis — me vader vort — geen cent te verdienen — ze wóuen me niet — niet voor niks! Heb je éénmaal gezeten, dan mag-ie verder in de open lucht blijven staan! Verdomd-gekke boel. Zitten—staan! Zes weken ben ’k fatsoenlijk geweest — wat 'n tabakkie! — om te zoenen! — heb boerderijen afgeloopen, heb meegevreten uit den bak van de honden óf niks gevreten — dat noemen ze fatsoenlijk — (Dampt met genot) en — en — ben ’r weer nétjes ingedraaid, ’k Mot zeggen machtig netjes. Je doet ’t niet na. ’t Was ’n leverworstje — ’n worstje met kruien! Delecieus! — Toen ’k in de nor zat, had ’k ’r nog ’n katar in me ingewanden van.
Degrysaard.
Stakker...
Eerste gevangene.
Laat na je kijken! Als je steelt ben je bon af, heb je ’n paleis-van-’n-huis met bediening en livrei — steel je niet dan wor je bestolen! Hohoho! Ze stelen allemaal en per slot van rekening ben ik 'n uiterst respectabel man. ’k Lees nou al jaren stichtelijke blaadjes — in en uit me cel. Eens in de maand biecht Jk me zon-digste gedachten. Wat meer ? Alleen dat erwten-sorteeren! En die gortsoep! Die is in Leeuwarden beter, veel beter.
Nummer Tachtig. z