94
je je — vroeg je respect voor je werk — respect. Dat heeft niet iédere vrouw te geven. Zoo trok ik me langzaam terug — zij zich langzaam terug, ’t Gaat alles langzaam, langzaam — zonder schok, ’n Gewone bedaard-aanstappende verkoeling. Alleen ’t verlangen naar ’t kind bleef ’t éénige verlangen — als ’n restant van ’n najaars-uitverkoop...”
Ineens nam-ie z’n leeg kopje, deed of-ie dronk, en als in malle mannelijke schaamte den ernst van z’n weer ópstuttend lichaam schuddend, verlegen met de dor-pijnlijke confidenties, wipte-ie naar ’t uitgangspunt van ’t gepraat terug: „Ja, Gre — pardon mevrouw! — ’t blijft ’n rarekiek! — In dié dagen van mekaar moreel plükken, verwijten, ver-eenzaming — schenen de vrouwen uit de lucht te vallen, die me om dit of om dat aantrekkelijker dan m’n eigen vrouw leken, ’k Was af en toe verliefd op ’n andere. Nou kan ’k ’r om lachen, ’t Duurde gelukkig nooit lang — ’k heb nooit wat „onvoegzaams” gedaan. Wil je dat ’k ’r me vingers bij opsteek ?” ...
„ ... Je hebt mij geen verantwoording af te leggen,” zei ik weifelend.
„Dan geen vingers omhoog,” lachte hij: „weet je hoe ’k mezelf heb genezen? Hoe ’k me ’t getrippel afleerde? — Nee? — Veulentje, redeneerde ’k — als je mórgen van je vrouw afgaat, van je vrouw wegloopt, nóg erger romantische dingen tot schandaal van de gemeente, die jou ’n achtenswaardig viller vindt, uithaalt, dan komt ’r na de roes, na de dronkenschap : de herhaling. Met elke andere vrouw zit je weer an ’t ontbijt, wéér an ’n gedekte tafel, weer in kleine ongemakkelijkheden over luxe-dingetjes, weer in regel-