84
„Nee,” weerde ’k af: „drink je tweede bittertje — we eten visch — die kan niet wachten.”
Aan tafel kwam de aap-van-teerheid uit de mouw. Of ’k ’r bezwaar tegen had, twee nachten alleen in huis te blijven? Hij moest voor dringende zaken naar Amsterdam — morgen bijtijds wou-ie weg.
’k Informeerde nauwelijks.
’t Maakte me vroolijk, zélf vacantie te krijgen. Vroeger ging ’k mee. Vroeger.