30
stilte rondom, 't ritselen der blaren, ’t eentonig getjilp van de vogels in de boomen, ben ’k zonder reden zoo week geworden, zoo allermalst-onthutst, zoo vreemdelijk gejaagd, zoo geënerveerd-als-bij-opkomend- onweer, dat ’k bij de keukentafel moeite had ’t niet uit te snikken.
Waarom ?
’k Weet ’t niet.
’k Ben altijd geëxalteerd geweest...