I IO
’k kon ’n groote dochter hebben! — dat ’k op m ij n leeftijd, met ’n begin van witte haren, uren, üren twee oogen vóór me zie!
Wctar begint schuld?
Op ’t oogenblik dat je niet meer van je man houdt? Néé.
Genegenheid is niet te dwingen.
Begint ze, wanneer je te laat nieuwe illusies maakt?
Is schuld ’n ding van gedachte — of daad?
Van gedachte.
Als je met ’n glimlach op je gelaat, ’n glimlach van maatschappelijkheid, ’n glimlach van onbesproken naam door de wereld gaat — maar völ van gedachten zooals ik had, heb, houen zal — ’k kom ’r nóóit meer van los! — voel je dan niet méér verachting voor je leugens en oneerlijkheid, dan anderen je bij ’n daad minachten künnen?
Is ’r verschil tusschen gedachte en daad?...
Zijn we niet éllen schuldig — wij die wilskracht genoeg hebben om correct te blijven — wij, die zonder onderscheid een of meer verlangens bevechten?
Ik geloof niet in de échte levenslijn, van wien ook — van binnen bekeken.
Als ’k ’t me uit m’n jeugd wél herinner, staat ’r geschreven: „Gij zult niet verlangen... uws naasten dit of dat.” En we verlangen. Hopeloos.
Ik voel me zoo schuldig als wie gedaan heeft.
’k Zal nooit meer ’n vrouw verachten.