io6
„Omdat. . . Omdat jij ’n toon van vertrouwelijkheid anslaat, die voor geen van twee goed is.”
In eens begon-ie te lachen.
„Lach ’r niet om, Joosten — je voelt dat ’k gelijk heb — jij heb ’n ongestelde vrouw, van wie je niet houdt — ik, ’n buitengewoon-gezonden man — van wien ’k nog minder hou. — Je ben de eerste die ’t ’r uit krijgt — de laatste. In die situatie doen we beter geen onderwerpjes aan te roeren, waarvoor jij en ik ’n dagje te oud zijn.”
Terwijl ’k sprak bleef-ie me zonder ’n beweging aankijken.
„Dan zullen we diè onderwerpjes laten rusten — als ze je hinderlijk zijn,” zei-ie glimlachend: „maar dat is dan toch geen reden, Gre, om me è. bout portant ’t gat van de deur te wijzen. Vind je niet? De over-gang is wat sterk.”
„We zien mekaar te druk,” zei ’k mat — retireerend. ,,’k Geloof,” antwoordde hij, de handschoenen met ’t rustig voornemen om nu eerst zeker te blijven, uittrekkend: „dat we mekaar veel te wéinig zien. Als de gevallen zoo zijn als jij daar gezegd heb, kunnen we toch af en toe ’n opbeurend praatje maken. Ik ben geen galant, ’n charmeur allerminst, jij geen coquette — geen van twee zijn we bang met vuur, dat geen vüür is te spelen, nietwaar? — Zou je niet wat eten? Of vast je vandaag?”
,,’r Is niks te eten,” zei ’k, waarlijk verheugd dat we er overheen waren — ’n grens hadden gesteld: ,,’k heb alles laten verbranden — en geen trek. Wil je ’n kopje thee?”
„Als ’k blijven mag, ja,” zei-ie.