9
destijds heb laten aanleggen, en 't is me wel gebeurd dat ik 't ’n heelen nacht heb laten branden. Ik vind gas in de buurt van je slaapkamer au fond altijd gevaarlijk.”
Ach, hij kan zoo lief jokken, als-ie mij in m’n glazen huisje ziet, wat schat? En hij heeft in die dagen dikwijls 't mogelijke gedaan, om de wissewasjes tusschen twee vrouwen met afzonderlijk temperament met ’n wijsgeerige vingerwijzing te sussen!
Dien eersten nacht in ons home, in de wit-en-rose ripoline-slaapkamer, in ’t lit-jumeau van wijlen Oom Pie, was ’t niet alles couleur de ros e. In ’t tuintje, achter de gebloemde gordijnen, hadden ’n paar katten ’n zoo gevoelig meeningsver-schil, dat 'r zich ook andere mee bemoeiden. De klok in de voorkamer — ik kan ’s nachts geen klokken hooren — de West-minsterklok van Jan speelde om kwartier ’n brok psalm en boven ons hoofd in loodrechte combinatie sliep tante Pie en s n u r k t e. Of ’t de nog vreemde entourage of ’t copieus middagmaal was, ik weet ’t niet, kan ’t niet definieeren: ’k had ’n soort nachtmerrie — 't leek me of tante Pie in tweeën gezaagd werd en of ze *r zelf melodieus de spreuk van achter m’n hoofd: „Waar Liefde wóónt... wóónt... wóónt... wóónt..a cap-p e 11 a bij zong. Misschien was ik ’r ten slotte, met ’n barstend hoofd, bij ingeslapen — om vier uur werd ik met ’n gil, die ook Jan schéén te wekken, wakker, omdat 't satanisch wekkertje op mijn helft nachtkastje afliep. Tante Pie had niet volkomen-zeker geweten of 't 'n uur voor of achterliep. Zelf gepord, kwam ze op ’r bloote voeten de trap af om te vragen of 'r iets niet in orde was, en nou ze toch eenmaal op was, ruimde en redderde ze maar liever, omdat iemand op haar leeftijd niet zooveel slaap noodig had. Tot bij achten bleef 'k verder naar de Westminster-psalm luisteren, en als ’k niet zooveel van Jan gehouden had, zou ’k 9m dien nacht om z’n robust geweten vermoord hebben. Misschien dien morgen met tante Pie, die me aan ’t ontbijt van oudbakken brood-met-aardappelmeel-gapingen, innemend kwam vragen of-’k-lekkergeslapen-had, er bij.
Goddank wen je aan alles, aan 'n zich opdringende klok, aan ’n andere stilte, aan 'n buurvrouw-boven, die door ’n roestige zaag mishandeld wordt Alleen tegen ’t dagelijksch menu van angstig-eentonige dingen leien we 't samen na weken af. We hadden — jullie weten ’t — ieder ons werk. Tegen half zes haalde ik Jan af — koffiedrinken deden we enkel Js Zondags met elkaar — en als we dan gezellig-gearmd naar huis wandelden, wisten we dat ’t diner geen sprankelende verrassing zou geven,