IX
Met z’n hele hebben en houen was Joël Mou-rier ■— op de Philips-fabriek noemden ze ’m Jo Maurier ■— die Maandagmorgen, voor dag en dauw, om nog bijtijds op karwei te zijn, uit 't huis van nicht, die tot ;t laatste ogenblik bleef krakelen en verwijten, en de ouwbakkenste boterhammen uit de gescheurde broodtrommel voor hem op 't tafelzeil smeet, zó de smoor as ze ’r over in had, dat de tuchthuisboef, die net as zij hiette, óók in Eindhoven ging neerstrijken -—- of Holland niet groot genoeg —- en of dat nou geen pesten uit de eerste hand was, om haar dat an te doen, na al de jaren dat ze onverplicht voor de ondankbare vlerk van 'n jongen gezorgd had ■— ; met 'n niet-sluitend rieten valies onder de ene arm en 'n saam-geflenst karton onder de andere, was Joël uit nicht Anna 'r woning heen-getrokken, om bij de Wetters 'n toevlucht te zoeken.
,,Ga maar gleich mi et,” had Friedel de vorige Zondagavond, toen ze na 't gezellig zitje bij tante Toos, samen 't Philipsdorp doorstapten, gezeid : ,,dan kan vader zeggen of hij er miet einverstan-den iest . . .
En de ouwe Wetter, die z'n moeder en vrouw in bed had gestopt, en nou in de stilte-om-te-zoe-nen in z’n eigen laboratorium -— ’n klein rommel-schuurtje achter ’t huisje, dat-ie zelf betimmerd en van gas en electrisch licht had voorzien, als 'n
95