VII
Om en in ’t woninkje, dat 't zelfde gebleven was, leek in de komende maanden alles zo veranderd, als in 'n ordelijk-gefatsoeneerd burger-mans-tuintje, met 'n geranium-perkje, 'n vlierstruik, wat uitgebloeide rhododendrons en 'n sukkelend seringenboompje, waaraan niet meer de hand wordt gehouden, en waarin de kippen los beginnen te lopen, 'r Was geen mindere welstand en geen dadelijke verwaarlozing, en af en toe trok de een of de ander nog wel 'ns onkruid uit de teelaarde, of morste 'n verloren kwartiertje met 'n kniezig-verstopte gieter, maar ’t pleizier was 'r zo goed af als van 'n nieuwe fiets met roestvlekken, of van 'n hoed, die 'n stevige bui heeft gehad.
De wind stormde en klakgde soms net zo als vroeger om 't warm-gebroeid huiskamertje, en wat 'r in stond, wat 'r in leefde, wat 'r in 't spel van licht en schaduw in vol-dragen was, wat 'r tot de vrindlijke eenheid van juist dat kamertje in gegroeid leek, en enkel daar zo had moeten groeien, ontwaakte in de morgen, schimde weg in de nacht, verhield zich in dezelfde ontvankelijke afwachting van de grote en kleine mensen, die 'r hun eerste vreugden in gehad hadden — en toch lag 'r 'n wrevel, 'n verfletsing, 'n verweerdheid over de dingen, die mekaar nog voor zo kort toegeglimlacht hadden, als de eerste gullichtende
74