door de politie te worden opgebracht .... 'k Schaam me voor je brave moeder, die zich in d'r graf zal omdraaien .... Je lijkt bij God as twee druppelen water op je vader .... Veruit 1 . . . . Na boven en 'r onder . . . .”
In de kamerdeur-opening stonden de jongens — Koert, schriel van teleurstelling en ingehouden drift •— Jo, helemaal ondersteboven, moeilijk kijkend door de juffrouw 'r bril, die-die zolang op had mogei^ zetten.
,,Ken zij ’t helpen ?” kwam Koert los ■— 't was gemeen, hoor, om 'r vader en moeder bij te halen, as je zuster 'n schooier op z'n falie gegeven had -— : ,,ken zij ’t helpen, tante, as de smeerlappen ons met d’r vijven staan op te wachten . . . .”
„Nou zal ik je één ding zeggen V' beet tante Toos die hoe meer ze 'r afvielen, en hoe meer ze 'r eigen ongelijk voelde, begon te schreeuwen : „dat as *t je niet bevalt, je ook op ken hoepelen 1 .... Ben jij wel wijs, verdorie I . . . . W^e hebben nooit wat met politie uitstaande gehad .... 'k Zal me op die manier gaan generen door 't dorp te trekken .... Na bed I Na bed 1 . . . . Ongezeggelijk wurm .... 't Is elleke dag wat anders met je ... . Daar steek ik 'n stokkie voor . . . .” ,/t Was mijn schuld juffrouw,” zei Koert's vriend, de driftige vrouw over 'r eigen bril ankij-kend : „ik zee nog . . . .''
„As d'r nou nog iemand 'n woord het 1” dreig- . de tante Toos •— één most 'r baas blijven — : „loop ik op me klesnatte voeten 't huis uit . . . .” In de stilte beklom Leentje, zonder ’n woord protest — anders gaf ze ;r verzet zo gauw niet op ■— de 'r hoesterig-beklagende traptrejen ■— en
Vuurvlindertje 4