garine bij de lappies gestreken, de aarpels in schij-fies gejaapt en zo lekker-bruin as bastaardsuiker gebrajen had —- Kobus stond net an de deur, om uit te kijken waar ze bleven, toen moeder alleen de hoek om kwam, en zonder boe of ba te zeggen, 'r doek op 'n keukenstoel smeet. „Das donderen vanmiddag,” dacht Kobus : ,,dat blijft eten-met-ongenoegen . . . Hij had de spijker wijsgerig-raak op z'n kop geslagen, want toen de schuldige met 'n wit gezichtje en blauwe vermoeidheids-kringen onder de ogen, achter 't hegje bleef scharrelen, omdat ze onderweg 'n overschoentje verloren had, ze terug wou om 't te zoeken, en de twee jongens in de huiskamer verheugd tegen de ruiten trommelden, om 'r welkom te heten, sloeg de bliksem in.
„Kom hier V’ keef tante Toos : ,,kom 'r sebiet in, en sebiet na je bed, schandaal .... Denk je da-wij je vandaag nog te eten geven ? Na boven en as de weerlicht I .... 'k Wil je niet meer zien vandaag, en morgen niet, en de eerste tijd niet.... Veruit ! . . . . Of je ken d'r weer van langs krijgen, dierage 1”
,,Wat mot dat nou, moeder ?” probeerde Kobus te sussen «— ’t kind zag *r wanhopig-zielig uit, en moeder had zulke opgewonden kleurtjes/ dat-ie kalm tussenbeiden meende te moeten komen. Maar kalmte bij zo'n aventuur was bij tante Toos de vlam, die in de pan sloeg.
,,Bemoei jij ;r je niet mee .... Hou jij je 'r buiten .... Trek niet de partij van 'n meid, die ze strakkies kommen halen.... As ik zeg na bed, is 't na bed .... En je binnen tien tellen alléén uitkleejen . . . . 'k Zal je leren om as 'n inbreker