IV
In 'n vroegere tijd, toen ze 'r, zegge minstens twee, mannetjes andurfde, toen ze 't niet enkel bij woorden liet, as ze meende gelijk te hebben, maar 'r op los mepte, om ’r geestelijke argumenten phy-sieke kracht bij te zetten —- in de periode van ’t beschermen van 'r twee jongens tegen te ruwe koempels, als die ze verkeerde dingen wouen leren, en 't makkelijker klaar dacht te spelen, omdat ’r geen vader meer over de vloer was ■— in de dagen, die Koert zich nog best en dikwijls herinnerde, toen ze de benejen-buurvrouw met de as 'n gammel laddertje wakkelende tand, gelijk 'n furie met 'n pot gloeiend lood — en de aanne-mersvrouw, achter 'r piano, met wiekende dreig-armen en de bulderstem van 'n drilsergeant te woord stond ■— in die schijnbaar lang-gelejen jaren, zou ze as ’n pezige, driftige bonk tekeer zijn gegaan, wanneer ze op 't politie-bureau ;n schaap van 'n kind, dat zich tegen valse slampampers verdedigd had, had motten kommen af halen. Ze was ook onder volle stoom van huis gerend, hijgend tegen 'r lichaamszwaarte in, en met 'n verwoedheid, die 'r hardop dee grommen en schelden om lucht te happen, maar hoe dichter ze bij 't bureau kwam, hoe natter 'r voeten in de niet op sneeuw berekende sloffen werden, hoe wrokkiger 'r hart, dat 't tegen de plotselinge, ongewone beweging aflei, klopte — hoe ellendiger 'r wil en potigheid
41