zat-ie weer recht onder de lamp, ’t horloge met de kartel-figuren in diepste verrukking bekijkend, 't Geheim hoe je de buitenkast open most laten springen, had-ie ontdekt, en telkens weer liet-ie ’t gouden dekseltje in ;t plassend licht, vonken daverend en vlammen, geulend, bewegen.
,,As je jarig ben/' zei tante Toos, ,,krijg je van Ko en van mijn samen 'n ketting 'r bij ... . Dat zat -r nou niet an .... Nou mot ’t zolang met 'n koordje . . .
,,Hoê laat is ’t V’ vroeg Leentje, verloren in de grote belangstelling voor 't pracht-horloge dat onder 't licht van de lamp tien ogen .—- want ook Piet loerde mee — door 'r glimmend gewiegel, o£ ze 'n eigen licht had, letterlijk dwong naar 'r stra-len-hartefonteintje te kijken : ,,hoe laat is 't Koert V’ En die vraag werd 'r noodlottig. W^ant 't remontoir van de onder vallend gesteente in de Oranje-Nassau-mijn gebleven vader jokte niet, en'Koert, die 't most zeggen, jokte net zo min ....
„Veertien minuten over negen/' zei de grote broer, voor de zoveelste keer de inscriptie van de vrouw, wier portret aan de wand hing, lezend.
„Nee maar I” riep moeder : „zo laat Leentje, na bed . . .
„Na bed ? Nou al V’, pruilde ’t meisje : „en je het nog niet eens afgeruimd .... En we zitten nog an tafel . . .
„Lena,” maande moeder, „laten we weer niet 't ouwe spelletje beginnen .... De hele boel is in de war .... Vanavond eerst jij na bed en dan afruimen . . . /' *
„Hij krijgt 'n horlogie en ik mot vroeger na boven . . . ” verzette de robbedoes zich.
26