de angstige zwellingen naast 't dor zwart snorretje 't koud had, hoe 'n ander dan met ’t uitvloeiende glas-sajet langzaam terugliep, en de witte glasslang over rollen in beweging gehouden werd, en hoe de uitpuilende, berstende wangen altijd door lucht bleven aanvoeren. Dat van Ko, die met z'n maatje samen, enkel ballonnetjes voor de lampen blies, en tussen dikke duizend anderen op ;t plaWorm rondom de kroezen bewoog, was vreemd, maar niet zo in je geheugen bijtend als 't doen van de Oostenrijker met de wanggezwellen.
,,Vertel nou is wat meer, Koert/' zei tante, enkel bang dat 't werk niet bevallen had — ’t was voor haar net zo goed 'n dag as voor hem, want ze had in de latere jaren, zelf geknauwd door verdriet, met de twee wezen te stellen gehad — 'n ziekelijke jongen, ouwer dan z'n leeftijd, die na de dood van z'n vader en moeder over de ellendigste dingen prakkizeerde — 'n zuigeling van nog geen half jaar, die je voedsel, dat ze niet lustte, most opdringen, en, die eenmaal bij, de levendigst-denkbare rakker werd, 'n niet te temmen spring-in-'t-veld, 'n schat, waarmee ze alle drie even gek waren, maar die je geen seconde alleen dorst laten, omdat ze met geen vuur en geen water te vertrouwen was, aL eenmaal van de trap was gevallen, en eens ■—- 'n schrik, om nooit te vergeten, uit 't water gehaald was geworden. Je was of 'n dag-gie ouwer, met minder weerstandsvermogen, dat je tienmaal op 'n middag steken in je hart kreeg of 'r niet weer wat, waar je zelf bij was/gebeurde — of de woelwater, die na grommende honden en steigerende paarden toe-liep, dan met lucifers,
1
16