staken — je bedremmelder, hulpelozer, angstiger deden bewegen.
De jaren van ergste bleuheid en in-zich-zelf-gekeerd-zijn, waren in de schoolbanken achter de rug. Hij was niet meer bang als 'r vreemden binnen kwamen, ofschoon-ie weinig met anderen sprak, maar de ommekeer van ’t gedoezel als ontwakende jongen naar de arbeid op de Eind-hoyense Gloeilampen-fabriek, de fabriekt die-ie als kind had zien lichten, toen-ie op vader’s schoot in de trein naar Heerlen zat, en dromend naar ’t Sprookjespaleis in de avond gekeken had — die overgang was zo geweldig, zo overdonderend, dat de vrede in ’t door de sneeuwstorm bestoven kamertje, bij tante Toos met 'r zilver-witte haren, bij Ko met z’n glimmende knikker, en z'n liefste schat, }t lelijke jonge eendje, dat *n beeld van *n meissjes-snoetje gekregen had, en nou weer iets nieuws ontdekte door met ’t handvat van 'r vork in plaats van met de vorktanden te eten, 'm als 'n ding van onrust hinderde.
In de sorteer-afdeling, tussen de rekken met de dunne glazen buizen, was 't enkel oppassen geweest, om de lange staven dodelijk-voorzichtig te behandelen, en op te letten hoe de maat van de dikte op millimeters precies werd gepast, voor ze op soort werden gelegd. Nou zag-ie nog 't wonder hoe ’t gebeurde, hoe de Oostenrijker met z-n kort-verwriemeld zwart haar en 't zwarte haar op de blote borst, as 'n goochelaar 'n bonk rood-gis-tend glas op de staaf in evenwicht hield, hoe de wangen als bleke buidels, als gedrochtelijke uitwassen aan de jukken hingen, hoe de handen de roe heen en weer wreven, of de glasblazer met
l5