z'n mond werden zo wild, dat je niet zien kon of~ie al of niet lachte : „slaap je nog, me jongen ?” Als 'r niemand in de kamer bij was geweest, zou Jo zich zo gehouen hebben. Maar Leentje, die met gespalkte ogen had staan kijken, begon aan de deken, die niet meegaf, omdat hij 'r krampachtig vasthield, te trekken, en ze riep 'r met bijtende verontwaardiging bij :
,,Hij slaapt niet, hoor ! Hij zat te lezen, toen ik binnenkwam, 't Is je vader, Jo 1 . . . Je vader 1 . . . Nou vraag ik je 1 . . . 't Is je vader, Jo I . . . Jakkes, wat 'n akelig dier ben jij . . . .” „Jo, jou vader iest gekommen," zei Friedel verwonderd.
Toen zei de man, omdat de jongen onzichtbaar bleef : „laat u me asjeblief effen met mijn zoon alleen . . .
In de stilte begon-ie ’t scheepje, dat-ie zo voorzichtig gedragen had, dat 'r nog geen raatje verbogen was, uit te pakken, zette 't op ’n stoel bij 't bed.
De zon bescheen de witte letters bij 't roer. De Tijd zal ;t leren.
En benee ging tante Toos razend tekeer, omdat ze dodelijk-ongerust over 't wegblijven van 't meisje, op 'n draf was komen aanhollen, en ze 'r bij moest gaan zitten, zo krimmeneel as 'r hart 'r van klopte.