van z'n heuse vader, die nooit van z'n schip afkwam ?
„Ik vroeg je, kleine meid — of-ie in 't water . . . ?''
„Ja maar ik óók,” vertelde ze in niet te duidelijk overzicht : „eerst ik, toen hij. Bij mijn was 't warm. Bij hem koud. En we hebben allebei op onze falie gehad, ik van me moeder, die me tante is — hij van 'n smeris, die 'm bij z'n kladden kreeg .... Ik ben ook opgebracht, maar da's 'n héle poos gelejen, omdat 'k Heinrieg met z'n sproetegezicht 'n gat in z'n kop had geslagen, maar da's nou weer dicht .... Voor die mot u oppassen as u bij Jo in bed slaapt, want das 'n zo gemene viezerik .... Die trekt an de suikerpot, en as ik dan 't oor in me hand hou, as hij haast in de suiker stikt, geeft-ie mijn de schuld .... Vraag 't Jo zelf, as u mijn niet gelooft .... Ik lieg nooit .... En Jo z’n bril hebben ze toen ook in de sneeuw afgesmeten .... Heb u nieuwe schoenen ? . .
,,Ja, Magdalena.”
,,Lena ! Ik wil geen Magdalena hieten.... Heb u ook bruine schoensmeer ? . . . Of hoef je ze enkel af te stoffen, dat ze zo mooi glimmen . . . V’
„Dat weet 'k nog niet," glimlachte hij : ,,'k heb ze pas cadeau gekregen . . .
„Van wie V’
„Van J n meneer, die je toch niet kent, Lena .... Is 'r hier 'n winkel, waar je lekkers kan kopen ?"
„Ik mag geen lekkers van vreemden .... D'r het laatst 'n meissie zo oud as ik kaneel-brokken van 'n spullevent gekregen, en toen het
108