X
,,Hoe heet jij ?” vroeg Godefroid Mourier, omdat Leentje, in ;t begin 'n tikje eenkennig, enkel oren voor de krakende schoenen van de vreemde meneer, die ze naar Friedel moest brengen, scheen te hebben.
,,Ik hiet Magdalena . . . .”
„Dat is 'n héle mooie naam," zei de man, langzamer aanstappend, omdat-ie an ’t rappe bewegen der kindervoetjes, die als happende breinaalden, met t telkens terughalen van 'n steek, als ze de grote voeten niet bij kon houen, op en neer gingen, al gauw merkte, dat z'n eenzelvig gedraaf, of-ie tussen de muren in Leeuwarden gelucht werd, ’n te stevige lepel voor 'r mond was.
,,Ik vin 'r niks moois an," viel ze 'm dadelijk af, en tegelijk probeerde ze handig met z'n Imkeren rechtervoet op maat te komen : „ze noemen me Lena, omdat je met Magdalena zo'n tijd verliest. Ik hiette liever Dicky of Carmen . . . . Carmen is ’n prachtige, watte V'
,,En of I" zei de reus naast 'er, en even keek-ie 'r schichtig aan — of daar de duvel mee speelde, dat zo’n kleuter net dalijk de naam most noemen, die-ie in de lange jaren van ;t cel-leven nooit meer gehoord had, en die-ie geen dag kwijt was geweest.
„Hoe hiet u V' vroeg ze, nou de kou van de lucht was.
106