gewezen was. Ze had geen poot motten verzetten, om vergiffenis te soebatten, toen Lena die jongen 'n gat in z’n vierkante kop had geslagen ....
„Goeie morgen/' zei drie dagen later 'n lange slungel van 'n man, met 'n vaal-bleek gezicht en haast uit z’n hoofd verzakkende ogen, toen ze bezig was de ramen an de buitenkant 'n beurt te geven : „mijn nicht Anna Mourier gaf uw adres op ... . W^eet ü ook waar me zoon Joël logeert ? .... Of logeert-ie bij u ? . . . Ik was an de Phi-lipsfabriek, maar daar hadden ze 't te druk om me te woord te staan . . . .”
„Allemachtigste,” zei tante Toos, de spons in ft emmertje plonzend : ,,ben jij de vader van Jo . . . V’ ,,Ja,M loog-ie sebiet — zij mocht niet laten merken dat ze 't wist : daar had ze 'r heilig woord op gegeven ■— : „me schip is pas in Rotterdam binnengevallen .... W^e hebben beestig slecht weer gehad, met driemaal averij, maar nou ben 'k 'r eindelijk . . .
,,Driemaal averij . . . kon tante Toos, zich breeduit voor 'm posterend, niet inslikken : „driemaal averij, as ’t dan maar geen kwaje averij geweest is . . . .”
„Ken 'k 'm zien ? . . . Jk Heb de hele nacht in de trein gezeten . . .
„De hele nacht gezeten,” treiterde de vrouw met de zware heupen en de dikke armen, maar ze hield zich in, al staken 'r die leugens van 'n nachttrein van Leeuwarden, en de smerige smoesies van de man, die met z'n kol-ogen langs je heengluperde .... „Lena 1 Leent je V’ riep ze toen.
;t Meisje, bezig ;r poppen 'n bad te geven, treuzelde in de deur-opening.
104