rooie wangen, en omdat ze voelde dat de jongen geen leven kon velen, en al z'n leven koorts had, haalde ze benee bij Wetter en Friedel, met 'n stem, die 't hele huisje, van boven naar benee doordreunde, die grootmoeder met dichtgeknip-perde ogen en moeder in 'r bed, met de vingers in de oren, verschrikt dee luisteren, 'r schade in. In 't keukentje had je de poppen nog eens aan 't dansen. Leentje en Heinrich nog geen tien tellen alleen gelaten, hadden 't om 'n lepel suiker, die hij in z'n mond stak, omdat 't hullie suiker was, en niet van zullie, aan de stok. Zij had 'm voor suikerdief uitgescholden, en om te maken dat-ie niet meer snoepte, had ze 'n vingertje in 't oor van de suikerpot gestoken, en de pot naar zich toe willen trekken. ,,Je blijft van onze suikerpot af 1" had hij gezeid, en 'r 'n tik op 'r hand gegeven. Zij had teruggeslagen, en stevig, en 't oortje van de pot was als 'n keurige ring om 'r wijsvinger blijven zitten, 'n witte ring met 'n vochtig-rood biesje, omdat 'n scherp scherfje 'n bloedend wondje getrokken had.
„Wat 'r met jou an de hand is, mag de Hemel weten I" zei tante Toos, toen ze weer buiten kwamen : „jij schijnt altijd bloed te willen zien, lastig predukt 1 Eerst de jongen z'n hoofd, nou je eigen vingers .... Je most minstens tweemaal per dag 'n pak voor je broek hebben . .
„Ik laat me toch niet meer slaan," zei ’t meisje koppig — straks in 't keukentje, toen ze 'n tik had gekregen waar de anderen bij waren, had ze al moeite gehad 't geweld van 'r kleine vuisten in te houden. Ze liep naast de grote vrouw te wrokken. Je mocht niet dieven en niet snoepen, ook