SABBATH. 7
jood, spuugend, slaperig-kijkend uit klein-zwarte oogen. Dan nam-ie ’n peer in z’n handen, die wrijvend, omstreelend, duwend den bruin-breeden duim in de beurze pitten... „Wat koschte ze?” — Slaaprig stak perejoodje twee dunzwarte vingers op. „Drie!”, dong lorre-joodje, onverschillig kijkend naar het gewar rondom. De ander zei alleen maar: hg, bgr oók zonder aandacht. En in datzelfd doen, star-droomrig, lustloos, slapend bewegen van googeme joodjes, leien twee warme vingers ’n warme cent uit warm vestzakje neer, namen twee andre warme vingers in onverschillige grijping de warme cent op. Pere-joodje draaide zich af halverwege, handen in broekzakken, wroetend in cent-warmte. Lorre-joodje beet in de peer dat ’t sap om z’n dunne tabakslippen slobberde, langs-kwijlend het bleek kinnebakje.
In de klitting van wagens en karren was nog geen verandring gekomen. De tramconducteur vloekend, zocht naar den voerman