67
rotte reetisj moet nog geboren worden. Koning Rabbie-Juda heeft opgeboden tegen keizer Antoninus, wie hem het vroegst en langst op tafel zou hebben. Voor welke ziekte ook is reetisj de beste refoeë. Moeder heeft hem gekocht, toen we klein waren en de dokter voor den hoest niets geven kon. Dan ging zij, alwetende, naar de Joden-breestraat. Kocht voor de hand ’n réétisj zonder te bieden. Nam z’n kop af. Holde z’n lijf uit. Baadde er bruine suiker in. En we waren niet benauwd meer.
„Groe-ne-réé-tisj!” . . .
Van de Joden-breestraat begrijp ik alles. Behalve, hoe men „los” komt van réétisj. „Alléé, nog ’n paar!” „Wie maakt me los van de laatste?” „Daar, neem dat zoodje maar mee!” „Mazzel-en-brooge, d’r mee, ik heb niet meer!” Dat heb ik van iedere negotie om de beurt gehoord. Hoe dat met réétisj gebeuren kan, moet ik nog droomen.
’t Inwendige van een dokter.
Z’n huis natuurlijk. Z’n eigen inwendige is niet te kijk. Wat daar omgaat, bekent hij zichzelf niet; zal hij ’t toch ook niet aan ’n ander laten zien. Of hij u verstaat, zal hij ’t ü zeggen? Of hij Gods geheimen kent, durft hij zichzelf wel niet wijsmaken. God stuurt hem. Dat weet ü. Als hij ’t ook weet, heil u. Wil hij ’t niet weten, wee hèm. Hij kan toch ook ’n kind hebben. Dat kan toch ook ziek worden. Zal hij toch ook angstig zijn. Zal hij toch ook wel eens aan zich, dokter, twijfelen. Zal hij toch willen zeker weten, wat Hij wil, Die hem stuurt.
’t Inwendige van een dokter.
Vóór, in de wachtkamer, de vreemden. Achter, in de woonkamer, de eigenen. Vreemden worden gevoeld, gevraagd, gevonnisd. Vlug, wie volgt? De dood is ongeduldig. En de dokter is z’n schildknaap. De eigenen worden gevleid, gevreesd, vrijgesproken. Zal ’n dokter zijn kind durven veroor-deelen, zoo vast, zoo vlug, zoo vrij, als hij de dood-ceel van dat kind daar, van ’n ander, leest? Mag aan hèm wat sterven, wat nog jong is?
Marmer door, marmer op, marmer langs. Ja, die deur. Daarachter is ’t inwendige van den dokter. Daar ligt z’n hart op ’t bed. Prachtjongen van zeven.Germaansche krullen over Semieti-sche oogen. Eerlijk gedeeld tusschen zich en haar. Want zij is ’n Joden-kind en hij is dat niet.