5i
ure moet huilen over z’n hals. Omdat-ie voor gans z’n hals omdraaide, wordt zijn hals omgedraaid. Ja, maat, maat voor maat! Gawsones breekt je nek. Gawsoones maakt je toome. ’n Mensch mag geen gawsoones hebben, laat staan ’n zwaan! Gans krijgt nog ten minste de koowed van gesjochten te zijn. Jij, zwaan, mag niet eens gesjochten zijn, emmes, bij je kop! ’n Joden-breestraat-jog met ’n slomper aan z’n neus en z’n broek knijpt je gesjmatte keel dicht. Neem uit je winst van je gawsoones! Daar hang je op de Joden-breestraat aan den kelder van den hals-slager. Waar blijft je plantsoentje? En je vijvertje van Vondel z’n parkje? W’aar blijven je aanbiddende gouver-nantetjes en vleiende tantetjes met de kruimelende kindertjes met hun kokette kakeltjes? Niet één kijkt naar je om op de Joden-breestraat. Niet één van de bewonderaars van je leven, lust je na je dood. Geen poëet, die je eet. Geen zanger, die je zengt. Geen schilder, die je schaft. Hoogstens ’n heiwerker, die op je bloote body biedt. Of ’n putjes-dieper, die je peuzelen wil. Hemel, wat ’n vonnis! Kon je je nu maar ’s in den waterspiegel kijken, hoe je hangt. Maar nee, jij, die je heele leven lang op alles neergekeken hebt, mag na je dood niet kijken. W’ant je kop gaat d’r af. Gans mag z’n hoofd houden in ’t hiernamaals. Jij niet. Je kop moet d’r af, anders hang je te lang. In geen jidde-huis zal je gedacht zijn. Hoe kom je nu nooit ergens anders te hangen dan op de Joden-breestraat tegenover gans! Wat ’n rechtvaardige rechtspraak! Wat ’n eerlijk oordeel! O, kon je maar zien, hoe gans je negeert! Hoe z’n tong in ’n bah tegen je z’n keel uithangt. Hoe-ie je koosjer tergt. W’ou je weg? Waar dan? Niemand neemt je, nergens, nimmer! Op de Joden-breestraat is nog je eenige uitkomst, maar daar, staar raar naar gans! Neen, nooit zul je 'n gazzer zien hangen tegenover ’n koe of ’n kalf, ’n os of ’n ooi, in zelfs geen treifen trog op de Joden-breestraat. Maar jij, zwaan, zwijn onder de vogels, jou permitteert men toome en treife tronie te toonen in koosjere kelders. Dat is onbewuste godsdient-wijsbegeerte van de Joden-breestraat. Jou koopt geen Jehoede, zelfs geen zonder arbe-kansef over z’n hals en zonder mezozze aan z’n huis. Alles durven ze zich treife te tracteeren, maar jouw slond slikken ze niet. Dat is de wondere wet van de veete van gawsoones. Ik weet maar één raad, zwaan. Rek je hals uit naar Eilieje noowe!