34
leven. Hij ziet ’t uitleven. Hij voelt ’t warmen. Wie daarbij geen gedachten beleeft, heeft ze nooit gehad.
Uw mooiste wonder, snoge, wijst ge op ’t Feest van ’t Wonderlicht. Uw Chanoekilje! Uw zoek-licht. Want zoeken moet men ’t. In de diepe al-ruimte, ’n dwaallicht langs den wand. Ver van ’t héchal. Niet in kracht, niet in pracht, maar in geest. Klein-sober-mooi. Zóó moet verlichting zijn. Dat zwierig-breede-luide is Verdwazing, zet ziel in ’t donker. Wie Channeke wil leeren weten, moet naar de snoge gaan. Waar olie brandt in chanoekilje! Snoge, ge zijt ’t eeuwen worden waard.
Mooi waart ge, Groote sjoel! Toen ’t oude in u te kennen was. Nu spreekt ge Hollandsch. Wie u betreedt, doorvoelt geen eeuwen. Wie in u wijlt, versluimert zich niet in ’t verleden. Voor hem zijt ge gisteren gebouwd en heden voor ’t eerst geopend. Ge hebt u aan den tijd gewonnen gegeven. Als ’n kameleon zijt ge verkleurd. Kunst heeft ’t geloof in u verdrongen. Daardoor wordt ge telkens anders. Morgen zult ge niet meer weten, hoe ge gisteren waart. Gij hebt den dienst van God misgrepen. Aanbidding van den veelvoud. Dat leert uw licht! Ge zijt als ’n salon, zoo klein. En toch voelt ieder, die voelt, zich in ’n weeë wijdte. Dat maakt uw licht. Niemand voelt dat iets van zich. Het spreekt ’t effect van den afstand, ’t Affect van dichterbij verkleumt. Hoe nader men in u denken wil, hoe verder God wijkt. Uw schittering vervreemdt. Wie daarbij nog gedachten voedt, heeft ze vast van buiten meegebracht. Laat „neie sjoel” niet klagen, dat men haar niet verwent. Gij, nieuwe sjoel, fronteert de snoge. Daarom, nieuwe sjoel, zijt ge oud gebleven.
Uw vreemdste mooi-heid, sjoel, maalt ge op ’t Feest van ’t Mirakel-licht. Uw Menoure! Uw zoek-licht. Want ’t gaat zoek in ’t licht. In de ondiepe volte ziet men u op staanden voet. ’n Vol-gloed van marmer, goud en polychroom, verduizeld door ’n myriaden-stroom van stralen, verplettert uw veelgearmd zilver. En ’t licht der Maccabeën moet uit ’t arme duister ontdekt worden! Gij, mooie sjoel, maakt door uw machtig licht het licht-worden onmogelijk. Maar dan die kaarsen nog! Is dat ooit „neir sjel channoekoh” geweest? Maakt dat uw brooge niet „bat-toole?” Is dat niet olie op ’t vuur? Bent u bang, om ’t „heichel” te bemorsen? Beter ’n olievlek op ’t marmer, dan ’n treife-vet-vlek op ’t heichel! ’n Brooge over toome en treife? Foei! Mooie, lichte sjoel, u moest uw licht eens opsteken aan de snoge!