Kiekjes

Titel
Kiekjes

Jaar
1926

Overig
I, Jodenbreestraat-Waterlooplein

Pagina's
208



32

„Ja, ja, meneer, ja, ja, da bin ik al.”

In den mist sputtert ’n vuur-stokje. Spettert ’n lucifer-kopje ’n vlammetje. Waait uit één. Gaat uit twéé. Doet ’t drie. An-gesonden. De flambouw flakkert op. Trekt ’n lachend licht-gezicht. In den schijn van ’t fakkelend gevecht ontdek ik . . . ik . . . ik . . . geen mannetje, maar ’n moedertje! Ik heb ’t gemist. M’n gemoed verpijnt. Moedertje hoeft niet naar half-vier-minnege. Moedertje moet ’t ansinden laten voor vadertje. Die zal wel naar sjoel gegaan zijn. Die zal wel thuis zijn, oman te sinden. Nee, nee, nee, ’n Joden-vadertje „sind niet an” thuis, als Joden-moedertje niet „begoeberesjmou en oomein” zegt.

Brr, wat ’n mist! Ik weet ’t nog niet. Ik kan m’n seigel niet ansinden en ik moet toch ook naar huis.

„Moeder, moeder! Dag, moeder!”

De toorts teekent de bleeke blikken. Van haar waar en van haar. In den Rembrandtieken doezel van ’t foezel-licht zie ik twee gedaanten in elkaar vliegen.

„Moeder!”

In den mist vergaat ’t zien, maar niet ’t hooren. En ik hoor weenen, en ik hoor klappende kussen en zuigende zoenen.

„Moeder, ik bin al na sjoel gewees en ik heb al kaddesj ge-zeg ook!”

Groote, goede, genadige God, de mist klaart op. Hier is geen Joden-vadertje. Moedertje mist wat. Dat heeft zij niet meer en haar kindje niet en heel de aarde niet. Of ja, de aarde heeft ’t. Niet op zich. Maar in zich.

„Moede, hoe doene me nou mit channeke?”

„Wat bedoelje, kind?”

„Mot d’r dan niet thuis angesonde worre, hè moe?”

„Och Got, ja kind, ja kind, och Got, hoe ken ik zoo slech zijn . . . och . . . Got, Got . . . Vledejaar het je gebinsjte vader oolewesjoolem het nog gedaan . . . nee, nee . . . me sjemiel ken ’t toch nou niet meer doen . . . Got. . . m’n lieveling, me oudste sjats, waarom heb ik daar dan niet an gedoch, waarom ik dan niet? . . . Got. . .”

Sproeiende tranen giet ze over haar oudste van tien. Die nu vadertje speelt over zes.

„Ga nou mee moe, ga nou mee . . .”

„Ja . . . m’n rijkdom . . . late we naar huis gaan.”

„Waa mot ik dan ansinde moe . . . an vade z’n channekijzer,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.