21
„Meneer . . . God ... in . . . de . . . hemel... ik . . . u . . .” „Schrik niet moedertje”, lachte de heer, die den heelen boomgaard schijnt leeg te willen plukken. „U heet Eva Schetter . . .?” „J . . . j . . . a . . . a . . . meneer . . . U bint van de pelitie . . . groote God . . . Aron in ’t graf . . .!”
„Ik ben heelemaal geen politie. Ik ben fabrikant va . . . Uw zoon heet Salomon Schetter ... Ik kon waarachtig niet gelooven, dat ’n moeder van zoo’n prachtigen jongen met appelen in de Jodenhoek zit. Daar zit karakter in die snuiter. Vanmorgen was-ie bij me om werk vragen. Hij beviel me dadelijk en zonder meer nam ik hem aan. „Nee meneer”, zei-ie, „zóó gauw gaat dat niet. Ik ben Jood en ik mag op Sabbat niet werken en ik moet op Vrijdagmiddag ’n half uur vóór Sabbat weg. „Och kom”, zei ik, ik wou ’m ’s aan den tand voelen, „van die Sabbat moet je nou maar Zondag maken, anders kan ik je toch niet gebruiken. „Dan maar niet, meneer, in Godsnaam”, zei-ie en ik zag z’n waterlanders. „Hier zal je blijven”, zei ik . . . „en dadelijk ook ... en nou moedertje, drink nou maar je koppie koffie op. Voor Salomon is vanmiddag gezorgd en als-ie flink z’n best doet, zit u niet lang hier meer op den hoek, hoor. Maar ik begrijp niet, dat jullie kerk niet zorgt voor zoo’n eerlijken, braven jongen, ’t is waarachtig zonde. Wat is dat dan toch met jullie kerk?”
„Och . . . meneer . . . God ... zal. . . u . . . zegene . . . onze kerk . . . heeft. . . zooveel... te doen . . . ziet u . . .” „Ga je nou huilen, moedertje?” . . .
Appel-moes zit niet meer op den hoek van „de Hoek”.
Haar Aron in Gan-eiden had iets goeds voor haar uitgebeden.
Goden ’n rechtschapen Christen hadden zich over haarSjabbes ontfermd.
IVKLAASSIE!Voor „de Bisschop”. Kroeg op den hoek van „de Hoek”. Genoemd naar den Bisschop. Geraamd Sint-Nicolaas. Genaamd Sinterklaas. Gehééten Sunteklaas. Geroepen Klaassie. Op de Joden Breestraat, te verstaan. In de Christen-kerkstraat