19
afb ... lijve .. . Eefie...”? Maar God, waar is die Sjabbes dan? In ’t gouden huis alleen, waar rijke kinderen Israëls haar met zilveren lepels eten? In ’t diamanten paleis alleen, waar . . .”
„Diè kosten? ...”
„Vier cent meneer . . . fijne goudrenet . . .”
„En die . .?”
„Twee cent . . . meneer . . . néé, ’t ken niet minder . . . ’t zijn de alderlaatste bellefleur . . . hier, die karrepeties kent u voor ’n cent krijge . . . gaat u gang . . . omdat ü ’t bint . . . dank u . . . eet ze mit gezond ...”
Ze zwerft zittend verder . . . waar schatten aan den muur hangen, op den grond liggen, in de kasten staan. Hebben die dan allemaal geen werk voor haar gouden jongen? Waar is die Sjabbes dan? Bij voogden van sjoel, van Jodenschool, van Beis-hamidrasj, van gewijde kleeren, van Seminarium, van lewaajes . . . ? En die zeggen allemaal van néé, ze hebben niets voor mijn gouden kind, ze nemen geen Joden in dienst... ze sturen naar Kaal voor ’n bedeeling . . . maar m’n jongen moet toch niet „bedeeld” worden . . . Sjabbes is toch zijn deel, waarom geven ze mijn kind dan niet, wat ’m toekomt van Sinai, ik heb ’t toch toegezworen aan z’n vader? Waar is die Sjabbes dan? . . . op ’t Rabbinaat? En die zegge ... ze kenne d'r niks an doen . . . waar kenne ze niks an doen, an Sjabbes niet? is ’r dan nog iets anders te doen dan alleen dit? Ken alles, alles niet gerust gemist worden, alles, alles, alles, behalve Sjabbes? W’aarom mot d’r kassjeres zijn? Omdat ’r geen sjabbes is! Maar als d’r sjabbes is, is ’r toch kassjeres van zelf! M’n kind zwerft voor me rond . . . Zou-ie .. . ? nee, bin je mal? Hij gaat op Sjabbes niet werke . . . zoolang d’r nog ’n lommerd is . . . Zou-ie? nee, nee... met ’n voddekarretje rondzwalken ?... en hij kent ’n vak .. en as-ie me nou God bewaart in de verleiding komt . . . Vader in de hemel . . . waar is Uw Sjabbes dan? . . .
Appelmoes.
Van goud-reinet, van bellefleur, van karrepetie . . .
„Moe, moe, moetje ! !”
Mijmer in de war. Haar oogen zijn plots van ’t zwerven teruggekeerd. Haar brein is weer op den hoek van „de Hoek”. Haar goud-Reinetje heeft Voolie aan de hand. En de twee bellefleurtjes van vier en drie. En ’n kannetje koffie en ’n mandje