Kiekjes

i8

dan wel? Ze is dertig van gezicht, zestig van zorg, honderd van verdriet en onsterfelijk van wil. Kinderen kreeg ze met pijn, bracht ze groot met zorg, verloor ze met smart. Tot zóóver is ze Eva. Maar haar Adam werd haar weggenomen! Toen werd ze erger dan Eva. Was ze nü niet on-Eefie? Moest ze nu niet tweemaal verdoemd zijn? Om te zwoegen voor ’t brood en om te lijden om haar kinderen? Ze huivert in de zon. Ze is benauwd in de kou. Waar zwerven haar oogen? Naar haar één-kamertje, waar ’n veertien-jarige kracht haar boeltje doet? Ja, want ’n lachje glimt langs de boven-lip. Ze zit op de Breestraat, maar ze ziet in de tweede dwarste van de Batavierstraat, waar haar Reintje moedertje-doet. Goud-reinetje van veertien jaar. Zou ze . . .? neen, ben je mal, ze vergeet die twee zware bedde-tijken niet te wasschen. Zou ze ... ? nee, ja, ze zal de trap laten staan, ik wed, dat ze de trap van twee- en éénhoog d’r bij doet! Zou ze ... ? och nee, daar begint ze toch altijd mee, met Voolie naar school te brengen. Zou ze ... ? één-twee-drie, laat ze die twee belle-fleurtjes alleen naar de bewaarschool gaan! Zou ze . . .? nee, narrente die ik bin, dan zegt haar Goud-reinetje toch aan buur-moeder, dat ze weggaat en dan past die wel even op de tweeling-karrepeties van twee jaar. Waar doolt haar brein? Naar de onvindbare ruimte, waar haar oudste van zeventien zoekt? Ja, want ’n zenuw-trek siddert aan de onder-lip. Ze zit op de Breestraat, maar ze zint door alle straten met hem mee, waar haar jongen bedelt . . . om werk, de rijkste adelmoes. Wat kon ze meer voor hem gedaan hebben? De pronk van zijn klas. De eerste van zijn vak. Haar gouden jongen, die geen koper verdienen kon, omdat Sabbat zijn juweel was. God had Adam en Eva en Sabbat geschapen. Adam en Eva waren om te sterven geboren, maar Sabbat toch niet! En toen haar Adam zijn adem voelde korter worden, had hij toen niet tot zijn Eefie gezegd: „Eefie . . . kindlief . . . mijn ... oo . .gen . . . gaan . . . dicht . . . maar . . . zoo . . . lang ... als ... ze .. . open . . . he . . .bben . . . ges . . . staan . . . me . . . dunk . . . dat . . . weet ... je ... is de . . . geben . . sjte ... sj., abb . . . es . .. onze ... rij .. . kdom ... ge ... wees ... Ee . . . fie-kroun . . . sjim . . . jis . . .booreg laat jou le . . . ven . . . om ... bij ... de kinde . . re te . . . blij . . . ve, denkerom . . . je mot . . . me . . . bezwere . . . dat . . . alles mag je . . . voor ze . . . doen . . . maar . . . leer ze van . . . de . . . gebensjte . . . sjabbe . .s