plexen, die op de duur zelfs het aparte type van de ״seminarist" deden ontstaan. Hier ligt het uitgangspunt voor de biografie van vele Joodse geestelijken in Nederland, wier geestelijke en maatschappelijke ontplooiing blijvend geknot werd door ingewortelde inferioriteits-gevoelens.
Ook Meijer de Hond was een kind van het Amsterdamse ghetto, voortgekomen zelfs uit de laagste laag harer arme bevolking. Doch — en hier ligt de kern van zijn oorspronkelijkheid — hij bleef dit zijn leven lang bewust. Juister nog: in zijn bekrompen afkomst vond hij de bron van zijn geestelijke vitaliteit, die hem ertoe stimuleerde, het levensideaal slechts te zoeken in de smalle, vunzige straten en grachten van de oude Jodenbuurt.
Zijn „Kiekjes" bewijzen het. En beter dan welke pen, is het de zijne, die dit kan illustreren.
De hier gesignaleerde ghetto-ideologie leidde bij De Hond tot een frappante eenzijdigheid, die dikwijls is gecritiseerd. Er is eens spottend opgemerkt, dat volgens hem Mosche Rabbenoe maar één fout zou hebben gemaakt: ook niet op de Zwanenburgwal te zijn geboren. Doch dit al doet niets af aan het typerende karakter ervan. Gezwegen nog van hun dikwijls diepzinnige psychologie, als wel hun litteraire waarde, door Siegfried van Praag aldus gekarakteriseerd:
„Multatuli's marktbeschrijving geldt toch als een meesterstuk van stijlkracht. Zet het naast De Honds markttyperingen en het is ver-fietst als een afdruk naast een origineel."
Het lijkt achteraf onbegrijpelijk, dat deze kinderlijk-vrome man zo fel gebotst heeft met de orthodoxie. Twee artikelen uit de eerste Jaargang van „Libanon" (Vrolijke Treur, afl. 3, direct gevolgd door Het Gebed, afl. 4) waren hiervan oorzaak. Het eerste bevat enige critische beschouwingen over de negen-dagen-symboliek in het licht van de meest exquise vismaal tij den. In het tweede wordt een lans gebroken voor het vrije gebed.
Het is instructief voor de geest dier dagen, dat de afkeuring dezer meningen meteen het einde impliceerde van een officiële carrière binnen het Nederlandse Jodendom. Na afloop zijner studiën te Berlijn, werden hem nauwelijks uitzichten geopend op maatschappelijke onafhankelijkheid. Zelfs de titel „Rabbijn" werd hem bestreden.
II