prijzen is! Hooge vrouwen, die haar zien, weten wie te geloven is!"
Juicht het na, o werelden, juicht het Salomo na:
„Er zijn dochters genoeg, die krachten toonden, maar gij steegt boven allen uit!"
Zoolang wij Joodsche moeders hebben, zullen wij Joodsche mannen hebben! Zoolang wij Joodsche vrouwen hebben, zal de wereld blijven! Geef God de éérste eer, o wereld, maar aan de Joodsche vrouw de tweede! ...
Nog nooit ging een volk zóó blij de wereld in, als de kinderen van Israël in dien Godsmorgen van den Vijftienden Niesan!
Is het wonder, dat er drommen van Egyptenaren meegingen? Is het wonder, dat velen van een ander geloof hun honk verlieten, om mee te trekken met die ״hemelscharen van den Eeuwige?" Zal het niet daarom ook het eind der wereld zijn, dat allen van een ander geloof met het volk Israël zullen meetrekken in den opmarsch naar de eindelijke toekomst, in de tweede en laatste Jetsieas Mitsrajim? ...
Zoo waar als de eerste Jetsieas Mitsrajim was, zoo waar zal ook de tweede zijn!
II