״Zoo is het" zei Pharo, „maar wat heeft dat met mijn droomen te maken?"
„Luister verder, o, koning. Daar in de gevangenis droomden wij in één en denzelfden nacht één en denzelfden droom, ik en hij. En wat het vreemdste was, wij droomden de uitlegging van onzen droom erbij. Twee dromen dus, o, koning, die bijna precies hetzelfde waren in één nacht, zooals Uwe droomen, o, koning!"...
„Nu? ... en? ..." de koning was in geweldige spanning en ook alle wijzen luisterden in geboeide aandacht.
„Neen koning, onze droomen te vertellen heeft geen nut, want ze hebben niets met Uw droomen uit te staan. Maar... daar in de gevangenis was bij ons een jonge ... Hebreër!"
„Hebreër?" riep Pharo in onrustige verbazing uit.
„Ja, een Hebreër, een slaaf van den Opperkok!"
„Die ... beruchte en beroemde slaaf van Potifar?"
„Precies, koning! De slaaf van Potifar. Wij hadden ook onze droomen aan onze medegevangenen verteld, onder wie er enkele van Uwe droomen-duiders waren, die nu hier om Uw troon staan. Maar niemand kon onze dromen uitleggen. En toen... toen kwam die jonge Hebreër bij ons. Hij vroeg ons hem onze droomen te vertellen. Wij wisten wat onze droomen beteekenden, want wij hadden de uitlegging ervan erbij gedroomd.
En... deze jonge Hebreër heeft onze droomen precies uitgelegd. Ik zou weer bij U in mijn eer en ambt hersteld worden en den bakker zou men ophangen. En zóó is het gebeurd, o, koning. En toen heeft die Hebreër mij gevraagd, U eens over hem te spreken. En ik heb hem een plechtige gelofte gedaan, dat ik het niet vergeten zou. Maar ik heb mijn gelofte niet gehouden, ik ondankbare. Doch nu opeens word ik aan die belofte herinnerd. O, koning, laat deze jonge Hebreër hier brengen. Hij zal U den droom duiden!"
Het gelaat van den koning klaarde plotseling op. Een Hebreër! Die droomden wist uit te leggen! Een nakomeling dus van dien Abram! Er mocht geen oogenblik verloren gaan. Dadelijk, die Hebreër hier! Blijven, jullie allen, beelden-kenners, droomenduiders, wonder-doeners, blijven, die Hebreër!...
En ginds in de gevangenis zat Jozef peinzend voor zich heen te
II