landen veroveren. Maar dan komen er zeven vijanden, die U deze zeven landen weder zullen afnemen!"
„Neen, neen, o koning!" sprak weer een ander en gaf weer een andere uitlegging.
Pharo was teleurgesteld. Als allen dezelfde uitlegging hadden gegeven, dan was de koning bevredigd geweest. Maar nu... waren dit nu zijn droomenduiders en beeldschrift-kenners en wonderdoeners? Niet twee van allen waren het met elkander eens! De vorst moest toch even glimlachen. Het gaf hem eventjes verlichting, dat deze wijzen het oneens waren. Stel je voor, ze waren het allen eens geweest. Dan had hij dus zeven kinderen zullen krijgen en verliezen of zeven landen veroveren en weer moeten prijsgeven. Maar nu, nu zou noch het een, noch het ander gebeuren!
Daar stonden de wijzen van Egypte. Allen verlegen en beschaamd. De koning had duidelijk te verstaan gegeven, dat hun wijsheid hem geen zier meer waard was. Wat nu? ...
„Koning!"
De schenker had het woord genomen. Geen wijze dus, maar een hofdienaar.
Allen keken vol verbazing naar den schenker. Ook de koning. Wat zou die te vertellen hebben?
„Wat gij?" vroeg Pharo, „weet gij den droom te duiden?"
„Neen, koning, maar ik moet spreken, want ik ben een zondaar!"
„Wat beteekent dat nu? Er trad plotseling een ademlooze stilte in.
„Ja, ik ben een zondaar, o, koning. Ik ben een ellendige ondankbare. Nu eerst, word ik herinnerd aan een heilige belofte, die ik vóór twee jaar gedaan heb en die ik mij schandelijk vergeten heb gemaakt. Maar Uw droomen, o, koning, zijn ook voor mij een vingerwijzing van hogerhand, om mij aan mijn belofte te herinneren."
„Spreek dan, schenker," antwoordde Pharo, wien een onbestemd voorgevoel angstig nieuwsgierig maakte.
En de schenker ging opgewonden voort:
,JPharo was eens vertoornd op zijn beide dienaren. Hij liet mij in de gevangenis werpen, in het huis van den opperkok, mij en den overste der bakkers."
II