dien nacht was hem toen ... de God der Hebreërs verschenen! ... en den volgenden morgen... waren er vreeselijke plagen losgebroken over het heele paleis! ... hu, hu! ... die God der Hebreërs!... het noodzweet parelde hem op het voorhoofd ... Zou Die? ...
Hij had nog nooit het daglicht met zulk een vreugde begroet als een blijde verlossing uit een vreeselijken nacht.
()ogenblikkelijk liet hij al zijn wijzen tot zich komen. De beeldschrift-kenners, die de geheime teekens van het beeldenschrift konden ontcijferen, dat was dat geheimzinnige oudste schrift der eerste Pha-ro's! Waren die droomen, die hij vannacht gezien had niet eigenlijk een soort levend beeldschrift, koeien, halmen, golven van de Nijl, zooals die ook op de oude koningsgraven stonden gebeiteld? ... En dan ook zijn allerberoemdste droomen-duiders en zijn thaumaturgen, zijn wonderdoeners!
De geheele raad zijner wijzen was in dien vroegen morgen om hun koning verzameld. Ook de hooge hofdienaren waren erbij. En allen hoorden hun koning aan, die met nauwelijks te onderdrukken angst zijn droomen van dien nacht vertelde.
Allen waren ontsteld door deze eigenaardige, bangmakende droomen, omdat ze voelden, dat er iets bovenmenschelijks uit sprak.
״Legt mij die droomen uit!" sprak Pharo.
En de wijzen wisten, wat het beteekende, als zij hun vorst door hun wijsheid niet konden bevredigen.
Dat waren allen eens, dat deze twee droomen eigenlijk één droom waren. Maar daarmee konden ze Pharo niets nieuws vertellen, want dat had de koning zelf al begrepen.
״U zult zeven bloeiende dochters krijgen, o, koning", sprak er een, ״bewonderenswaardige schepsels, zooals ze er nog nooit geweest zijn. Maar... o, koning, U zult deze zeven dochters door zeven ziekten weer verliezen. Ze zullen zóó ziek worden, dat U zelf wenscht, dat ze liever nooit geboren waren geworden!"...
״Neen, o koning," sprak een andere wijze, toen hij zag, hoe grimmig de koning op deze uitlegging den droomenduider aanstaarde, ״neen, o koning, dat is de uitlegging niet! Die droom is niet bedoeld tegen Uzelf, maar tegen Uw rijk! U zult zeven machtige, overschoone
II