rusting. Gloednieuw en vodoud. Meubels uit salon en scherven uit drek. Glim en roest, fijn en vies, heel en wrak, gedragen en nog-nooit-aangehad, kristal en baksteen, doublé en dubio, bord-papier en peau-de-suède, zijde en keper, mahonie en molm, ratiné en rot. Hier de wijsgeeren en de dichters, deelen-dik, voor 'n zolletje, daar 'n onbeschreven notitie-blokje voor zevenmaal-te־duur. Staatslieden te grabbel, diva's en prima-donna's voor 'n cent, artiesten uitzoeken twee-om-'n-cent, tusschen stads- en landgezichten voor 'n dubbeltje-de-zes. Prima-waar en ultima-rommel nog geen stap van elkaar. Zwier en zeiweizijn buren, sjiek en sjofel heel intiem. Slag op Waterloo. Ze hangen over elkaar, om in 't voorste gelid te komen, ze hijgen naar buit, snuiven naar bejag. In 't hartje van Waterloo vechten de frisschen, in vonkel-nieuwen lust. Daar is 't schoon en ongesmet, 't linnen, de wol, 't papier, de émaille, 't koper, de baai, 't leder, de brons, 't velvet, 't zeem, de zijde. Langs de randen van 't slagveld de kreupelen, de gedeukten, 't platgetrapte, de verganen, de verworpenen. Rommel-reuk en slijt-geur, schimmel-droes en rot-kleur. Afgestorven pronk, die herleven zal in krot en keet. Op 't slagveld van Waterloo leer je de waarde van 't waarde-looze. Schoenen, die je geen schurftige kat nasmijt, worden bevochten. Lompen, die je geen schooier durft geven, worden bekibbeld. Lachen, lachen! De strijd om 't bestaan heeft toch gijn! Rook fladdert op. Vuur en vlam in 't kampement. Marketentsters en zoetelaars. Heete zooger ־), dampende biet, knetterende kastanjes. Zuur en zoet en zout is 't bestaan. Zoet is niet altijd 't lekkerst. Zuur en zilt en zout zijn smakkelijker in 't leven. Hoera, smullen en smakken kun je 't best tusschen de lompen en de rompu's. Vruchten, visch en fruit kun je op 't slagveld van Waterloo koopen. Neen, niet tusschen de fraaiigheden in, maar in de stands van de armoe, waar de mest van 't leven gevent wordt. Hap toe, bijt raak, grijp aan! Rust even uit tusschen de tobbende slobbers, sta even stil onder de havelooze herrie. Daar is smaak te zien en sappigheid te lusten. Onder 't slikken moet je ook je oogen den kost geven. Kauw en kijk. Drink en denk. Word zat en wijsgeer. Vraag je af onder die vrottigheid, waarom je eigen-
1) Ondeugdelijke waar. ־) Hete erwten.
37