Bloemlezing uit zijn werk

Titel
Bloemlezing uit zijn werk

Jaar
1951

Druk
1951

Overig
1ed 1951

Pagina's
98



Kom mee naar 't Waterlooplein! In dat oordeel van verwarring en die oer-natuur van geluid-wildernis, in dit wilde woud van brullende boomen, die met hun takken zwiepen in den woed-orkaan van den broodstorm. Waar ruwe basten op elkaar vliegen, waar beukende stormen van woord-geweld zich een weg banen naar 'n stukje geld en golvende vuisten het recht van den koop willen razen. Kraters van bod-spuwende dwergen, die gloeien van drift om 'n pot eten voor één dag uit den hemel te vergen. Of het dieren zijn, die met klauwen en kaken elkanders merg willen rijten, om voor éénmaal zat te worden! Zijn die wurgende, mokerende, vloekende schepsels vijanden? Neen, dat zijn vast-gevoegde vrienden! Die als kinderen kunnen huilen om elkanders leed; die hun vingers willen missen, om elkander 'n nagel smart te sparen; die heel 'n week heet eten willen derven, om elkanders bekeuring te betalen. Zie je die drie daar in den laaienden vloed van 'n moordend geloei? Dat zijn drie, die levenslang aan elkander ״cheilek" hebben. Lijzer, Raf en Monne. Gaan bijna nooit samen uit en komen altijd samen thuis. Waar Lijzer gaat, zweven de schaduwen van Raf en Monne, al zwerven hun lichamen in andere wijken, want ze hebben cheilek aan elkaar. Heeft Lijzer met zijn zwoegen drie gulden verdiend in zweetenden sleep van vier-hoog-vliering, dan is één voor hem en één voor Monne, die misschien nog geen druppel op z'n voorhoofd heeft, en één voor Raf, die nog beginnen moet zijn karretje te halen. Maar zóó doet Monne ook en Raf, ik weet het bij het allerheiligste. Bijna veertien jaar kennen ze elkanders geheimste leed en diepste vreugde. Monne heeft de gunst van een heer uit de Vondelstraat, maar Lijzer mag het goed halen. Hun geloof in elkaar is als in God. Raf mag niet op straat. De dokter vindt het goed, maar Monne niét, Lijzer niét. Vanavond zullen ze hem z'n cheilek thuis brengen. Geen straat op, Raf! Maar, als er 'n rijksdaalder wordt „ingeschoten" aan 'n massematte, dan voelen ze uit één ziei tegelijk, dat ze aan Raf niets moeten zeggen. Heeft Raf ook niet, toen Monne ziek lag, hem iederen dag z'n cheilek gebracht, alsof niet tweemaal niets verdiend en éénmaal ingeschoten was?

„Heb ik cheilek, Raf?"

„Monne, heb ik cheilek an jou?"

II

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.