We zochten natuurlijk daar waar we hem niet verstopt hadden.
Wijnkoop kreeg vermoeden van de list.
״Gekheid, malligheid, die sleutel kan toch niet óp de kast gevlogen zijn". Hij neemt een stoel, om op de kast te kijken. Een onzer is hem voor en vindt hem ״toevallig" op de kast.
״Briljant" zegt Wijnkoop, glimlacht en begint de les.
We hebben die aardigheid nooit meer geprobeerd.
* * *
Over zijn verbluffend weten zeg ik niets, daarmee is alles gezegd.
De buitenwereld meende, dat hij geen poëet was. Dat kwam, omdat hij ook op den kansel de man van door den dag was. Hij was in principe tegen een preek. Eens had een van ons den grenzeloozen durf te zinspelen op zijn predikbeurt van aanstaanden Sabbath.
״Och kom malligheid" zei hij ״daar moet ik Sabbath weer mijzelf en de menschen een half uur vervelen". In deze loyale royaliteit lag zijn principe. Hij behoefde niet te preeken — bij behoefde niet een kansel te bestijgen, om een invloed uit te oefenen — hij kon op andere wijze op fouten wijzen, langs den weg, in de synagoge, op school. Hij wilde voor een verwijt geen schoone woorden kiezen, hij wilde niet hekelen van boven af, maar terecht wijzen van onderop en dat kon hij doen in huis-tuin- en keuken-taal. Boven-op moet je een vermaning instudeeren of voorlezen, beneden kun je 't zeggen, hoe 't je voor den mond komt.
Ook hierin was Wijnkoop oorspronkelijk.
En toch vergiste de wereld zich. Wijnkoop was poëet. Dat wisten wij. Wij zagen hem turen, zijn bril op en neer schuiven, als hij de Hebreeuwsche opstellen liet voorlezen. Op den katheder was hij een alles-mensch, maar wat hem werkelijk in geestdrift gloeien deed, was de bloementaal van het bloemenland. Stemmen van Jordaan, Arnon en Jabbok maakten van Wijnkoop nóg een ander schepsel. Echo's van Libanon, Saron en Karmel wonderden in Wijnkoop briljant enthousiasme op. Neen, ge hadt hem moeten zien, als hij een vijf onder een opstel zetten kon. Dan kon hij vaak niets, zelfs niet ״briljant" zeggen. Zijn aller-allerhoogsten lof, een lauwer-roep voor de liefde van het heerlijk Hebreeuwsch kon hij niet uitdrukken. Hij zet
II