bepaalde, dat de echtgenoot zijn mouw niet zonder haar toestemming de Scheidsbrief („Get") mocht overhandigen.
bij pag. 11. „Chometsbattelavond” = avond van de dag vóór Pesach, waarop het gezuurde wordt verzameld, dat de volgende dag vernietigd wordt.
Ketoeba („kesobbe”) = trouwacte
Met Hirschel Lehren behoorde Rebbe Awroom Prins dus tot de oprichters van Pekidim en Amarcalim. Hirschel Lehren (1784—1853) vormde met zijn broeders Jacoh Meijer (1793—1861) en Akiba (1795 —1876) een zeer bekende trits orthodox-Joodse leiders uit de vorige eeuw. Zie voor hun genealogie S. Seéligmann in Catalog N. H. van Biema („Jenahel”), 1904. Verdere literatuur over hen door ons vermeld in N.I.W., 8 Nov. 1946 (o.m. Zichronoth lewen Jeroesjalajim van Josua Yellin, Jeruzalem, 1924, pag. 47 etc. en Bonaventura Mayer „Die Juden in Europa, Regensburg 1844). Over hun aandeel aan de Pekidim en Amarcalim-b eweging is veel geschreven. Vooral Hirschel Léhrens pogingen (1822) om het aantal „zendboden” tot één terug te brengen ontmoette uiteraard veel critiek. Men vergelijke bijv. Kirch-heim in Oriënt, 1843, 219 en de Allgemeine Zeitung des Judentums, 1853 (664); 1861 (344) etc.
Aldaar. Wie „Isaac” Lehren zou zijn is niet duidelijk. Kennelijk is Hirschel bedoeld.
De actie van R. Awroom Prins tegen de Duitse „Reform” sluit aan bij de pogingen van de Lehrens. Hirschel gaf tezamen met hem (Adar Ris jon, 1845) het eerste deel uit van „Torat Hakanaoet”, waarin verzameld zijn de uitspraken van Orthodoxe Rabbaniem over de assimi-latiepogingen der Duitse hervormers. Er aan toegevoegd is een „Prospectus eines neu erscheinenden Organs zur Wahrung der Interessen des orthodoxen Judenthums”. Hetzelfde jaar reeds volgde het tweede deel (33 pp.); terwijl een jaar later het „Sefer Kin’at Tsion verscheen. Alle drie uitgaven bij David Proops.
De Catalogus der Rosenthaliana van Roest vermeldt, Zebi Hirsch Lehren: Lehod kewod harabbaniem, hageoniem (Circulaire van Z. H. L. en A. ben A. Prins om te protesteren tegen de besluiten van Braun-schweig, Amsterdam 1844.
bij pag. 12.
„Bestuurder van het Seminarium”; vgl. L. Wagenaar: Het Neder-
58