„Jiddisj”. Zelfs de kantoorboeken van de firma werden in het Jiddisj bijgehouden. Deze boekhouding — bijgehouden in twee folianten — loopt van omstreeks 1780 tot ongeveer 1800. Het zou interessant kunnen zijn eens na te gaan met welke handelslui mijn voorouders in contact hebben gestaan, maar dat valt buiten mijn opzet. De bijgevoegde stukken uit het eerste kwart der 19e eeuw zijn in het Nederlands gesteld. De Emancipatie had toen haar werk gedaan.
De overgang van het Jiddisj naar het Nederlands viel voor de Joden in het begin niet altijd even gemakkelijk. Tot in de tweede helft van de vorige eeuw bleef het „Mammelosjen” in mijn omgeving de boventoon voeren. Vooral de predikanten hebben het in deze overgangstijd niet gemakkelijk gehad. Ik moet nog wel eens denken aan Rebbe Jokef Content, die heel slecht Nederlands sprak, doch daarnaast zeer geestig kon zijn. Toen hem eenmaal — het was kort na de benoeming van Dr Dünner — verboden werd in Sjoel te preken, zei hij tot zijn omgeving, die hem vroeg „Rebbe, waarom spreekt U niet”: „De dokter (= Dr Dünner) heeft het me verboden”. Bij een goppe moet hij eens, toen de ring werd overgegeven aan de bruid, hebben gezegd: „dat is geen haring, dit is geen Skating-ring, het is een trouwring”. Ook protesteerde hij heel origineel tegen de mondaine genoegens van de jeugd van toen. Tot in zijn eigen omgeving kwamen daarvan symptomen voor. Zijn zoon was een befaamd billarter en Rebbe Jokef placht te zeggen: „was ich bin in de Gemore, das ist mein Sohn auf das Billart”. Ook wordt hem in dit verband de typische uitspraak toegeschreven: „ma touwoe ouholego Kras, misjkenou-sego Mast”, met welke laatste naam een bekend café bedoeld was op het Rembrandtsplein, ter plaatse waar later Mille Colonnes stond.
Om nu weer tot het gezin terug te keren. Na het eerste huwelijk van mijn grootvader openbaarden zich bij zijn jonge vrouw symptomen van krankzinnigheid. Het is toen met een vriend en een knecht Jankeffie Tailleur naar Erets Jisroeil gegaan, om daar door honderd Rabboniem (uit drie verschillende landen) een zogenaamde Hetteir Rabboniem te verkrijgen. Men moet n.1. weten dat Rabbenoe Ger-schom omstreeks het jaar 1000 had bepaald, dat de Joden zich zouden houden aan het verbod van polygamie, op straffe van kerkelijke excommunicatie. Tenzij als in een geval van mijn grootvader, waar immers geen echtscheiding mogelijk was. In zulk een geval eiste Rabbenu Gerschom een verklaring van 100 Rabbijnen, dat de uitzonderingstoestand — waarmee hij reeds rekening had gehouden — inderdaad aanwezig was.
10