VAN HOKUS POKUS TOT SJLOUME DUIKELAAR
Hoevele potsenmakers, Joodse kermisgangers, vierde-rangs-dichters zullen anoniem de eeuwigheid zijn ingegaan, zonder herinnering spoorloos verdwenen? Wij zullen het nimmer weten. Hun aandenken zij ten zegen. Maar van twee hunner kan dat zeker niet worden gezegd. Zij hebben niet slechts de onsterfelijkheid verworven, zij zijn doorgedrongen tot encyclopaedieën, tot het grote Woordenboek van de Nederlandse taal. Doch dat niet alleen! Ieder kind zelf kent hun namen, ook al is bijna niemand zich dit bewust.
In het plaatwerk van D. Henriques de Castro, Keur van Grafsteenen op de Ned. Portug. Israël. Begraafplaats te Ouderkerk aan de Amstel, is vooraan opgenomen een lijst van personen, die aldaar tussen 1616 en 1630 zijn begraven. Hieronder wordt genoemd een kind van Okes Boques; De Castro voegt er aan toe, dat hij hierbij wordt herinnerd aan Hokus Pokus, „wellicht rust hier het kind van een goochelaar”.
Yaz Dias heeft getracht deze identiteit vast te stellen en het is hem zeker gelukt te bewijzen, dat Ocos Bocos een bekende figuur is geweest, die zich ook met het amusementsbedrijf heeft bezig gehouden. Of hij een Hoogduitse, dan wel Portugese Jood is geweest, kon moeilijk worden vastgesteld. De ter aardebestelling van zijn kinderen op Ouderkerk kan niet als bewijsmateriaal gelden, omdat de Asjkenaziem toen nog geen zelfstandige begraafplaats bezaten. Hoogstwaarschijnlijk was hij een zoon van Asjkenas. En zo begint het aandeel der Joden aan het officiële amusementsleven in onze hoofdstad reeds vroeg in de 17e eeuw. Ook op dit gebied is er wellicht sprake van een sterkere traditie, dan menigeen onzer kleinkunstenaars zich thans wel bewust is.
Het Amsterdamse Ghetto vormde later een soort internationale markt voor zulke figuren. Uit deze omgeving betrok Peter de Grote een Sefardische goochelaar, die luisterde naar de illustere naam Acosta. De grote Tsaar aller Russen wist waar hij het moest zoeken. Aan de Zaan
69