DE GROTE SJOEL
Hij is verkocht, de Grote Sjoel en aan zijn heilige bestemming onttrokken. Wij moeten er nog allemaal aan wennen. Als wij vroeger „broches”1) leerden en in die lange rij van formuleringen ook nog tegenkwamen de „lofzegging” voor een verwoest Bedehuis, dan kwam ons dit wat anachronistisch voor. En als wij ons dan ook al realiseerden, dat overal in ballingschap zoiets toch mogelijk was, dan was niemand onzer geneigd dit te betrekken op onze eigen omgeving, of om concreet te blijven: op de Grote Sjoel. Zeer goed herinner ik mij dit afschuwelijke weerzien op een stralende zomerdag in 1945. Wat daarvan te zeggen, behalve dat ene: die dichtgemetselde deuren, waaruit lugubere beelden naar buiten traden.
Sprak de Grote Sjoel nog tot de verbeelding van onze generatie? Wij doen er goed aan ook hier nuchter te blijven. Er was een deel, een groot deel, van het Amsterdamse Jodendom onverschillig geworden tegenover het oude Jodendom en zijn legitieme centra. Dat had zo zijn historische oorzaken! Er waren ook bewuste Joden, wij denken aan grote groepen Zionisten, die vol begrip bleken voor het groot-Joodse verleden, doch juist daardoor de afstand voelden tegenover een te beperkte liefde voor het Joodse Amsterdam. Dat was overigens intussen niet altijd zo geweest, want er had ook eenmaal een geslacht Zionisten bestaan, dat het Verdwijnend Ghetto met liefde had omgeven en zich gebonden wist ook aan de Grote Sjoel. Maar vooral in de jaren tussen 1930 en 1940 waren er scheidingslijnen ontstaan, waardoor veel traditie van het Joodse Amsterdam op enorme gevoelsafstand was gekomen.
En toch, de Grote Sjoel bleef vele generaties boeien en boeide ook velen nog van die Joden, die verzwerfd woonden over de metropool, maar die
36