b. Sarabande................................................... Marais (1686).
Viool
v Kol-haammiem (Psalm 47) .............................. M. Hast.
Koor
PAUZE
vi Mizmour lesoudoh (Psalm 100) ........................ J.M. Japhet.
Koor
wii a. Der Pogrom in Kischineff.............................. A. Garfinkel.
b. Der Alef Beis (Het Alpha-beth) ..................... Herm. Ehrlich.
Zang
vin a. Chanson d’amour ....................................... Martini (1780).
b. Andante menuet.......................................... Milandre (1780).
Viool
ix Hebraische Gesange ....................................... MaxBruch.
a. In Ihrer Schönheit wandelt sie
b. Arabiëns Kameele Koor
Nog handhaven enkele ‘goise’ melodieën zich, maar de sfeer is veranderd. En zij zal in Macbi totaal verjoodsen. De eerste Joodse geestelijke van Nederlandse afkomst, die Zionist werd, begrijpt dat van hem een positief antwoord wordt gevraagd voor een generatie, die dreigt onder te gaan. Op een avond in 1898 ontmoet hij ten huize van de familie De Haan de jonge neef, die niets meer van het Jodendom wil weten en die zelfs - als zoon van een gazzen - op sabbath en feestdagen de school bezoekt. Er ontstaat een ongewoon felle woordenstrijd, waaraan beiden nog vaak terug zouden denken, allereerst in de jaren van botsing, daarna in de tijd van diepe vriendschap en tenslotte in de periode der grote verwijdering.
Toen De Vries op zondagavond 1 december 1918 De Haan mocht toespreken bij diens aanstaande vertrek naar Palestina, herinnerde de Rabbijn aan dit gesprek tegen het eind der vorige eeuw.
‘Toen ik dacht aan het moment, waarop ik namens U allen afscheid zou moeten nemen van onzen dichter en vriend Mr. Jacob Israël de Haan, toen ik dacht aan het oogenblik, dat ik zou staan tegenover u om u namens deze gansche vergadering en namens zoovelen, die hier niet zijn, een vaarwel toe te roepen, toen dacht ik weer, zooals ik er zoo vaak aan gedacht heb, aan een oogenblik uit een betrekkelijk ver verleden, toen wij eens samen waren en een dispuut hadden. Misschien is dat oogenblik u reeds lang ontschoten,
53