schikte over een karakter, dat zelfs voor Napoleon niet boog. Nee, het wil er bij ons niet in.
Bovendien, historische messen snijden nu eenmaal scherp, is het vervolg hiermede direct al in lijnrechte tegenspraak. De oude Capadose leest uit de krant een bericht voor over een bekeerde „rabbijn”, en begint — alles volgens het verhaal — een zinnig gesprek. Dat de inhoud hiervan niet met de feiten klopt, is — wij zullen het zo dadelijk zien — weer iets anders, maar het huiselijke tafreeltje wekt eerder de indruk van een zich op peil bewegend samenzijn, dan van een lege gezelligheid. Te meer klemt dit, omdat Immanuel toch niets wist van Abrahams Calvinistische plannen en het goede gesprekthema dus rustig beschouwd kan worden als een objectieve norm voor de goede stijl van het Portugese gezin, waarvan Isaac in het eerste deel van zijn Poezy de duidelijke omtrekken heeft bezongen, in zijn gedicht Den Heere Immanuel Capadose, bij het afsterven zijner Echtgenoote, vrouwe Batseba Capadose, geboren Da Costa.
Nemen wij echter de hoofdzaak, het conflict oom en neef en stellen wij vast, dat van Immanuel Capadose wordt vermeld: „Paulus noemt het Christendom „den Joden een ergernis.” Indien nu inderdaad de geest van het christendom strijdig is met de Joodsche mentaliteit en indien de Joden gruwen van de aanbidding van een „gehangene” als Messias en koning, dan was dit eerst recht het geval met Immanuel Capadose, die zoo geheel een Jood van den ouden stempel was.” 107)
Entweder, oder. Of Immanuel Capadose was „zoo geheel een Jood van den ouden stempel”, óf hij staat garant voor de liberale opmerking over het eerbiedigen van een doop uit overtuiging. Een combinatie is in deze fase van de vorige eeuw ondenkbaar. Tenslotte die mededeling over die „toevallige” rabbijn in het buitenland. Wie was dat nou weer? Men is nooit zo grif met rabbinale promoties als in het geval van dopelingen. Zelfs Isaac doet hieraan soms mee. Nee, dat heeft met historie niets meer uitstaande. Het wordt langzamerhand zelfs moeilijk om er het goede humeur bij te bewaren. Immanuel Capadose was geen Jood „van den ouden stempel” — ook hij was „Pottegies” en hij had Isaac en Abraham reeds gezien als de parnassiem in de grote bank aan de kant van de Muiderstraat. Luisteren wij liever naarIsaac:
„Mijn oom Capadose is een rechtschapen, eerlijk en slim man. Zijn ressources in de wereld zijn groot, en waren het eindeloos
107. Aldaar. 72. 66