Het Joodsche lied, 2de boek

Titel
Het Joodsche lied, 2de boek

Jaar
1921

Druk
1921

Overig
1ed 1921

Pagina's
162



God kust de tranen van ons heet gezicht,

In 't schuldloos water wasschen wij de handen,

Wanneer wij van den Hof naar de Stad gaan.

60

Vrees niet: God is genadig in 't gericht, Hij, die zoo stierf in onschuld zonder schanden, Zal als een licht in het Licht van God staan.

III

Dank, dank, dan God, dat Gij voor hem bewaarde Op zijnen laatsten tocht een schoonen dag, Hoe mild, tusschen de Stad en zijn graf, de Aarde In 't najaar als in 't voorjaar bloeiend lag.

En dat de Zon nog voor het laatst hem kuste, Boven den mond van 't gretig-vretend graf, Wij zijn gegaan, hij zal daar eeuwig rusten, Die jong-gestorven zooveel zegen gaf.

Maar nog: gelijk langs zonbloeiende wegen Zijn donkere wagen vóór den onzen reed Den langen gang van de Stad naar den Hof.

Zóó rijdt zijn heugenis ons voor ten zegen, Zijne bevrijding troost־ ons in het leed, En 't schreiend lied zinge zijn vromen lof.

IV

Hij stierf op Sabbath en hij werd geboren Op Sabbath, thans ontheft u van uw rouw De Sabbath, maar ik weet: hij blijft behooren Tot uw heilig gezin in vrome trouw.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.