AAN EEN JOODSCHEN BOER
52
Wij zijn te zaïnen door den dauwen morgen Naar zijn akkers en zijn gaarden gegaan. Te zien, hoe nu, na regen, zon en zorgen Al de gewassen op het winnen staan.
Een jonge, joodsche boer breed in zijn schouders. Hij spreekt het Hebreeuwsch der eeuwen met mij. Verdreven uit Rusland waren zijn ouders, Hij voelt zich meester van het land en vrij.
Hij zegt: ,,dit is mijn Land", gelijk de Dichter Zegt: „dit is mijn Lied" en zijn wijd gebaar Is schoon als rijm en maat. Een sterk herstichter Van zijn Volk staat hij tusschen zijn land daar.
Hij schat zijn erwten-akker wijd gelegen, Hij berekent zijn werk en zijne winst. Na zaai en zorgen zooveel rijke zegen. Twintig of dertigmalen wel het minst.
Zijn wijngaard met de kortgeknipte koppen, De ranken rekken zich reeds overal. De amandelen, zuur-zacht en zoets droppen Van binnen, waar de pii zich zetten zal.
Ik voelde al de liefde in zijne stem beven, De jonge joodsche boer voor 't joodsche liand. Hij heeft het de zorg van zijn hart gegeven En de macht van zijn trouwe, breede hand.
En 't land geeft hem in volle liefde weder, Hij berekent winst, maar niet om de winst. Zijn land is zijn trots. Hij staat sterk en teeder Voor 't werk en acht gewonnen geld het minst,