53
Wij zijn te zaonen door den dauwen morgen Als door een droom naar zijn akkers gegaan. En zóó verblijd te zien, dat na zijn zorgen Alle gewassen op het winnen staan.
Maar ziet: zware wolken hebben bevangen Van laag tot hoog heel de heldere luchten. De late regen komt naar het verlangen Der boeren voor hun graan en voor hun vruchten.
En wij vluchten nu voor den rijken zegen, Die onbesomd van de hemelen daalt. Het dal vol damp. En zwaar de zanden wegen Wijl regen tusschen aarde en hemel straalt.
En als de gewassen der geurende aarde Bloeit zich los uit mijn hart het welig lied, Het is ons land, het zijn onze eigen gaarden, Zwaar van regen, die mijn wijde blik ziet.
Weer thuis. Het water druipt van onze dennen, Een kudde ligt goedmoedig in den val Van regen en zegen. Hanen en hennen Zoeken de zoele warmte van den stal.
Ik schrijf u dit, gezeten met mijn makker, Dien jongen joodschen boer, breed in de schouders. Verdreven uit Rusland waren zijn ouders. Hij weet zich meester van gaarden en akker.