39
Nooit voelt mijn hart wreeder, dat wij maar vreemden Tusschen vreemden zijn, dof onder hun macht, Dan als elk volk van eigen gaard en beemden De volle weelden van zijn oogst verwacht.
Lichter valt de last des winters te dragen Als elke nacht eiken dag wreed berooft, Dan de lust van de luwe lentedagen Wanneer elk land zijn volk schatten belooft.
Elk land elk volk? Onze Stad ligt verslagen, Ons Land ligt als een stervende uitgeput. En wat zijn velden nog aan oogsten dragen Is niet mijn Volk, maar vreemden volken nut.
Ga langs de wegen, waar de weelde rijpt Van hun oogsten. Mijn volk bouwt een oogst niet. En weet, hoe wreed de nood mijn hart vernijpt, Als mijn brandend oog hunne schatten ziet
Ik zou den zomer haten. Maar tot vreugd, Tot hoop des harten bloeit de Bloemendag: ״Toekomst schooner dan het Verleden heugt Zal de toekomst zijn, vrij van wreed bejag,"
Nog binden wij bloemen van vreemde gaarden. Maar als een wachtende Bloem bloeit ons Land. Een Volk, dat zoo heugnis en hoop bewaarde Houdt tegen overmacht van Volken stand.
1918.