OP DEN BLOEMENDAG VAN HET JOODSCH-
NATIONAAL-FONDS.
37
Vijf jaren bracht, voller dan 't blij verwachten, Mij schatten van vreugd ieder Bloemenfeest. Vijf jaar is voor mijn hart, bloedend van klachten, Het Bloemenlied een lied van troost geweest.
En bleef het gansche jaar in doem zóó duister Als diepten van het bar wintergetij, Maar hield het dezen dag van hoop en luister, Ik klaagde niet en hield het leven blij.
Al zoude ook glansch het jaar geen lied mij geven, Dat vreugd verheugt en leed troost diep-bezield, Nog achtte ik mijn leven het rijkste leven Als ik 't Lied op den Bloemendag behield.
En weet: al waren maandenlang de dagen Schooner dan ooit één zaalge zomer zag, Nog viel het schoon van den zomer geslagen Door de schittering v!an dien eenen dag.
En weet: al zoude ik dagelijks gewinnen Schat van zangen als van geen Dichter heugt, Nog zou mijn hart het meest van al beminnen Het Lied, dat looft van dezen Dag de deugd.
Want al de vreugd van de geschaarde dagen Schijnt schooner door de vreugd van dezen Dag En al het onheil, dat mijn hart doet klagen, Slaat de Dag dood met éénen harteslag.
Vijf jaren bracht, voller dan 't blij verwachten, Die Dag lied en vreugde in vretend verdriet, Verbaas U niet, dat van één Dag de prachten Strekken tot spanning van zoo menig lied.